ECLI:NL:CRVB:2025:1614
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van het beroep inzake WIA-uitkering en procesbelang
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de niet-ontvankelijk verklaring van het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv van 19 april 2024. Appellant had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, waarin het Uwv zijn WIA-uitkering had vastgesteld op basis van volledige arbeidsongeschiktheid. De rechtbank Midden-Nederland had eerder het beroep van appellant niet-ontvankelijk verklaard, omdat appellant volgens de rechtbank geen procesbelang meer had. Appellant was van mening dat zijn rechtspositie was gewijzigd en dat het Uwv het eerdere besluit had moeten herroepen, maar de Raad volgde dit standpunt niet. De Raad oordeelde dat het bestreden besluit van het Uwv geen wijziging in de rechtspositie van appellant met zich meebracht, aangezien de WIA-uitkering op dezelfde mate van arbeidsongeschiktheid was vastgesteld. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant geen recht had op vergoeding van proceskosten, omdat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak werd gedaan door J.H. Ermers, met C.M. Snellenberg als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 30 oktober 2025.