ECLI:NL:CRVB:2025:1614

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 oktober 2025
Publicatiedatum
10 november 2025
Zaaknummer
25/217 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van het beroep inzake WIA-uitkering en procesbelang

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de niet-ontvankelijk verklaring van het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv van 19 april 2024. Appellant had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, waarin het Uwv zijn WIA-uitkering had vastgesteld op basis van volledige arbeidsongeschiktheid. De rechtbank Midden-Nederland had eerder het beroep van appellant niet-ontvankelijk verklaard, omdat appellant volgens de rechtbank geen procesbelang meer had. Appellant was van mening dat zijn rechtspositie was gewijzigd en dat het Uwv het eerdere besluit had moeten herroepen, maar de Raad volgde dit standpunt niet. De Raad oordeelde dat het bestreden besluit van het Uwv geen wijziging in de rechtspositie van appellant met zich meebracht, aangezien de WIA-uitkering op dezelfde mate van arbeidsongeschiktheid was vastgesteld. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant geen recht had op vergoeding van proceskosten, omdat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak werd gedaan door J.H. Ermers, met C.M. Snellenberg als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 30 oktober 2025.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 11 december 2024, 24/3972 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 30 oktober 2025

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of de rechtbank terecht het beroep van appellant tegen het besluit van 19 april 2024 niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat appellant geen procesbelang meer heeft. Appellant stelt zich op het standpunt dat hij nog procesbelang heeft. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 19 april 2024 terecht niet-ontvankelijk verklaard heeft.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J.P.J. Franssen hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 18 september 2025. Voor appellant is mr. Franssen verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Het Uwv heeft bij het primaire besluit van 5 januari 2024 op basis van een medische en arbeidskundige beoordeling vastgesteld dat appellant met ingang van 1 november 2021 volledig arbeidsongeschikt is in het kader van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Een verzekeringsarts heeft benutbare mogelijkheden vastgesteld en die neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Een arbeidsdeskundige heeft op basis van de FML niet voldoende functies kunnen selecteren.
1.2.
Bij besluit van 19 april 2024 heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Het Uwv heeft hiertoe overwogen dat appellant op de datum in geding nog steeds volledig arbeidsongeschikt is, maar nu op de grond dat hij geen benutbare mogelijkheden heeft, dat wil zeggen dat sprake is van zogenoemde ‘volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden’ en beoordeling door een arbeidsdeskundige niet aan de orde is. De WIA-uitkering is hierdoor niet gewijzigd.
Uitspraak van de rechtbank
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 19 april 2024 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat tussen partijen enkel in geschil is of het Uwv terecht geweigerd heeft de kosten te vergoeden die appellant in bezwaar heeft gemaakt terwijl de medische beoordeling in bezwaar is gewijzigd. De rechtbank heeft overwogen dat het Uwv het besluit van 5 januari 2024 niet heeft herroepen, zodat er geen aanleiding bestond een vergoeding toe te kennen voor de gemaakte kosten in bezwaar.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft aangevoerd dat zijn rechtspositie in bezwaar is gewijzigd doordat het Uwv in bezwaar het nader standpunt heeft ingenomen dat hij geen benutbare mogelijkheden heeft. Het Uwv had dus geen FML hoeven opstellen of een arbeidskundig onderzoek hoeven verrichten. Het gedrag van het Uwv was zodoende onrechtmatig en het Uwv had hierin aanleiding moeten zien om een vergoeding toe te kennen voor de gemaakte kosten in bezwaar.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak is pas sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Als sprake is van een periode die al verstreken is, blijft procesbelang aanwezig als een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Daarnaast kan procesbelang aanwezig blijven in verband met de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding, tenzij op voorhand onaannemelijk is dat schade als gevolg van de besluitvorming is geleden.
4.2.
Appellant wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat met het bestreden besluit zijn rechtspositie is gewijzigd, het Uwv het besluit van 5 januari 2024 had moeten herroepen en zijn kosten in bezwaar had moeten vergoeden. Het bestreden besluit van 19 april 2024 strekt nog altijd tot toekenning van een WIA-uitkering naar dezelfde mate van arbeidsongeschiktheid, waardoor er geen wijziging in rechtspositie heeft plaatsgevonden. Van herroepen is dus geen sprake. De rechtbank heeft onder verwijzing naar rechtspraak van de Raad [1] terecht overwogen dat appellant, in de gegeven situatie van appellant waarin het Uwv zijn besluit niet heeft herroepen, geen procesbelang kan ontlenen aan de omstandigheid dat het Uwv geen vergoeding heeft toegekend voor de door hem gemaakte proceskosten in bezwaar.

Conclusie en gevolgen

4.3
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.H. Ermers, in tegenwoordigheid van C.M. Snellenberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2025.
(getekend) J.H. Ermers
(getekend) C.M. Snellenberg

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Raad van 2 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:635.