ECLI:NL:CBB:2013:149

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
5 augustus 2013
Publicatiedatum
24 september 2013
Zaaknummer
AWB 11/12 en AWB 12/903
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overdracht van pluimvee-eenheden tussen verschillende B.V.'s in relatie tot de Meststoffenwet

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 5 augustus 2013, zijn twee zaken behandeld die betrekking hebben op de registratie van pluimvee-eenheden onder de Meststoffenwet. In de eerste zaak, AWB 11/12, heeft de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie het bezwaar van appellant [A] tegen de registratie van 45.748 pluimvee-eenheden ongegrond verklaard. Appellant [A] had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 24 november 2010, waarin werd gesteld dat deze eenheden onder zijn relatienummer benut mochten worden op zijn bedrijfslocatie. Het College heeft vastgesteld dat de staatssecretaris in een herziene beslissing op bezwaar van 7 februari 2013 het bezwaar alsnog gegrond heeft verklaard en de registratie van de pluimvee-eenheden heeft goedgekeurd. Hierdoor heeft het College het beroep van [A] niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen zelfstandig belang meer was bij de vernietiging van het eerdere besluit.

In de tweede zaak, AWB 12/903, hebben de appellanten [B] en [C] bezwaar gemaakt tegen de weigering van de staatssecretaris om een leaseovereenkomst van 32.410 pluimvee-eenheden te registreren. De staatssecretaris stelde dat de overdracht van deze eenheden van [B] naar [C] niet mogelijk was, omdat [C] zich buiten de concentratiegebieden bevond en de Meststoffenwet dit verbiedt. Het College heeft geoordeeld dat de appellanten als verschillende rechtspersonen met onderscheiden bedrijfslocaties geregistreerd staan, en dat de betrokkenheid van de natuurlijke persoon [A] bij beide B.V.'s hieraan niet afdoet. Het College heeft het beroep van [B] en [C] ongegrond verklaard, omdat de registratie van de leaseovereenkomst in strijd was met de Meststoffenwet. De uitspraak benadrukt de strikte regels rondom de overdracht van pluimvee-eenheden en de noodzaak om de wetgeving nauwgezet te volgen.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

Zaaknummers: AWB 11/12 en 12/903
16080

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 augustus 2013 in de zaak tussen

1.
[A]en
2.
[B]te [vestigingsplaats], alsmede
3.
[C]te [vestigingsplaats],
appellanten
(gemachtigde: J.A. Rietveld),
en

staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. F. Nijnuis).

Procesverloop

I) In de zaak AWB 11/12
Bij besluit van 24 november 2010 heeft de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (hierna ook aan te duiden als verweerder) het bezwaar dat appellant [A]
(hierna: [A]) heeft gemaakt tegen de registratie van 10 september 2010 (naar aanleiding van de door hem gemelde overdracht van 45.748 pluimvee-eenheden) ongegrond verklaard. Hierbij heeft verweerder [A] meegedeeld dat die pluimvee-eenheden onder het relatienummer van [A] mogen worden benut op de bedrijfslocatie te [vestigingsplaats]. [A] heeft tegen dat besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
II) In de zaak AWB 12/903
Bij besluit van 6 augustus 2012 heeft verweerder beslist op het bezwaar van [B] en [C] tegen de weigering van verweerder de door hen op 29 december 2011 gemelde leaseovereenkomst met betrekking tot 32.410 pluimvee-eenheden te registreren.
Hierbij heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en daartoe overwogen dat de overdracht van deze pluimvee-eenheden van [B] naar de bedrijfslocatie van [C] te [vestigingsplaats]
– welke locatie is gelegen buiten de concentratiegebieden – weliswaar mogelijk is, maar dat
artikel 26, tweede lid, van de Meststoffenwet eraan in de weg staat dat die eenheden vervolgens van die bedrijfslocatie weer overgaan naar de bedrijfslocatie van [B] te [vestigingsplaats] in het concentratiegebied Oost.
Het College heeft de zaken ter behandeling gevoegd en onderzocht ter zitting van 15 november 2012.
Naar aanleiding van hetgeen ter zitting is besproken heeft verweerder bij brief van 29 november 2012 zijn standpunt in beide zaken nader uiteengezet en een aantal stukken overgelegd.
Het College heeft bij griffiersbrieven van 15 januari 2013 aan beide partijen vragen gesteld.
In zijn reactie van 7 februari 2013 heeft verweerder meegedeeld dat hij in de zaak
AWB 11/12 aanleiding ziet het bezwaar van [A] alsnog gegrond te verklaren en het bestreden besluit van 24 november 2010 in te trekken. Bij deze brief heeft verweerder een herziene beslissing op bezwaar van 7 februari 2012 overgelegd, waaruit blijkt dat de op 6 april 2010 tegelijk met de aankoop van het pluimveebedrijf in [vestigingsplaats] door [A]/[B] verworven 45.748 pluimvee-eenheden alsnog worden geregistreerd als te benutten in het concentratiegebied Oost.
Op 19 februari 2013 heeft het College van appellanten een faxbericht ontvangen.
Nadat van partijen op onderscheidenlijk 14 juni 2013 (appellanten) en 21 juni 2013 (verweerder) toestemming is ontvangen voor het achterwege laten van een nader onderzoek ter zitting, heeft het College het onderzoek in beide zaken gesloten.

Overwegingen

Met betrekking tot het beroep in zaak AWB 11/12
1.
Het College stelt vast dat verweerder bij de herziene beslissing op bezwaar van 7 februari 2013 het bezwaar alsnog gegrond heeft verklaard. Tevens heeft verweerder besloten de door [A] – gelijktijdig met het bedrijf te [vestigingsplaats] – aangekochte 45.748 pluimvee-eenheden alsnog te registreren onder vermelding dat deze kunnen worden benut in het concentratiegebied Oost.
Aangezien bij voormeld besluit van 7 februari 2013 de oorspronkelijke beslissing op bezwaar van
24 november 2010 is ingetrokken en niet is gebleken van enig zelfstandig belang van [A]
(c.q. de rechtsopvolger [B]) bij vernietiging van laatstgenoemd besluit, zal het College het beroep in deze zaak niet-ontvankelijk verklaren.
Het College zal verweerder veroordelen in de door [A] (onderscheidenlijk [B]) in verband met het onderhavige beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 944,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 472,- en een wegingsfactor 1).
Het College merkt nog op dat verweerder in de herziene beslissing op bezwaar reeds een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase heeft toegekend.
Met betrekking tot het beroep in zaak AWB 12/903
2.
Op grond van artikel 26, tweede lid, van de Meststoffenwet, zoals dat luidt sinds 21 september 2011 (de datum waarop de wet tot wijziging van de Meststoffenwet in verband met de herinvoering van de compartimentering in werking is getreden), kan – kort gezegd – een productierecht afkomstig van een bedrijf dat buiten de concentratiegebieden is gelegen niet overgaan naar een bedrijf dat in een concentratiegebied ligt.
Op 29 december 2011 hebben [B], gevestigd te [vestigingsplaats] in het concentratiegebied Oost, en [C] te [vestigingsplaats], dat buiten de concentratiegebieden ligt, aan verweerder achtereenvolgens het volgende gemeld:
1e) de overeenkomst waarbij 32.410 pluimvee-eenheden overgaan van [B] naar [C] om in het jaar 2011 volledig door laatstgenoemde B.V. te worden benut;
2e) de overeenkomst waarbij 32.410 pluimvee-eenheden overgaan van [C] naar [B] waarbij laatstgenoemde B.V. deze rechten in het jaar 2011 niet mag benutten.
In de meldingsformulieren is vermeld dat sprake is van lease van pluimveerechten.
3.
Appellanten voeren aan dat verweerder er ten onrechte aan voorbij gaat dat de bij de leaseovereenkomst betrokken bedrijven dezelfde eigenaar hebben. Voorts houdt verweerder er ten onrechte geen rekening mee dat bij de (later ingetrokken) beslissing op bezwaar van 24 november 2010 het volgende is vermeld: "Omdat voor 23 april 2010 de feitelijke productie structureel lijkt te zijn verplaatst naar een concentratiegebied en u voor 23 april 2010 de beschikking had over twee stallocaties in twee verschillende (concentratie)gebieden, geldt het volgende.
In uw bijzondere situatie is het toegestaande aangekochte 45.748 pluimvee-eenheden te benutten in uw stallocatie in [vestigingsplaats]." Naar de opvatting van [B] en [C] is de door hen in december 2011 gemelde lease van pluimveerechten hiermee in overeenstemming en zij begrijpen dan ook niet waarom hun bezwaren tegen verweerders weigering om tot registratie daarvan over te gaan, ongegrond zijn verklaard. Tevens verzoeken zij om vergoeding van de door hen gemaakte proceskosten.
4.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de door [B] en [C] aan hem gemelde lease van pluimveerechten, waarbij het de bedoeling was dat deze pluimveerechten in 2011 door [C] benut konden worden en vervolgens weer op naam van [B] geregistreerd zouden worden, op grond van artikel 26, tweede lid, van de Meststoffenwet niet op de door deze appellanten gewenste wijze geregistreerd kan worden.
Het bedrijf [C] ligt buiten de concentratiegebieden en kan dan ook vanuit alle gebieden pluimvee-eenheden verwerven. Appellanten wensen echter de onderhavige pluimvee-eenheden
– na benutting door Annahof B.V – vervolgens weer te laten overgaan naar [B]. (Registratie van) een dergelijke transactie is echter op grond van voormeld artikellid van de Meststoffenwet niet mogelijk. [B] en [C] zijn twee te onderscheiden rechtspersonen, waarvan de bedrijven op verschillende locaties, gelegen in en buiten een concentratiegebied, zijn gevestigd. De omstandigheid dat [A] (on)middelijk bij beide rechtspersonen betrokken is, kan daar niet aan afdoen. Bovendien is de door appellanten aangehaalde passage uit de beslissing op bezwaar van 24 november 2010 uitsluitend gericht aan de natuurlijke persoon [A] en is deze slechts van toepassing op hem of zijn rechtsopvolger [B]. [C] kan zich daarop niet met vrucht beroepen.
5.
Het College stelt voorop dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat de door [B] en [C] gemelde lease van pluimvee-eenheden op grond van
artikel 26, tweede lid, van de Meststoffenwet niet geregistreerd kan worden. Weliswaar had de (tijdelijke) overdracht van [B] naar [C] geregistreerd kunnen worden, maar de aan de lease verbonden retourlevering aan [B] is op grond van dat artikellid niet mogelijk. Aangezien appellanten er voor gekozen hebben bij verweerder als verschillende rechtspersonen met duidelijk te onderscheiden bedrijfslocaties geregistreerd te staan, heeft verweerder tevens terecht aangevoerd dat sprake is van verschillende bedrijven. De omstandigheid dat de natuurlijke persoon [A] bij beide B.V.’s is betrokken, doet daar niet aan af. Ook de passage in de oorspronkelijke beslissing op bezwaar in zaak AWB 11/12 werpt hierop geen ander licht. Bovendien kan uit die passage niet worden afgeleid dat verweerder het te rechtvaardigen vertrouwen zou hebben gewekt dat – na inwerkingtreding van de wijziging van de Meststoffenwet in verband met de herinvoering van de compartimentering – een overdracht van pluimvee-eenheden in strijd met het bepaalde in artikel 26, tweede lid, van de Meststoffenwet geregistreerd zou kunnen worden.
Ter voorlichting van appellanten wijst het College er in dit verband nog op dat het sinds de herinvoering van de compartimentering op grond van artikel 26, zesde lid en onder a, van de Meststoffenwet ook verboden is binnen één en hetzelfde bedrijf pluimvee-eenheden te verplaatsen van een locatie buiten de concentratiegebieden naar een locatie in een concentratiegebied.
6.
De conclusie van het vorenstaande is dat het beroep in zaak AWB 12/903 ongegrond is.
7.
Voor een proceskostenveroordeling in deze zaak ziet het College geen aanleiding.

Beslissing

Het College:
- verklaart het beroep in de zaak AWB 11/12 niet-ontvankelijk;
- veroordeelt verweerder in de zaak AWB 11/12 gemaakte proceskosten tot een bedrag van
€ 944,- te betalen aan appellant [A] en/of [B];
- verstaat dat verweerder aan [A]/[B] het in zaak AWB 11/12 betaalde griffierecht van € 150,- dient te vergoeden;
- verklaart het beroep in de zaak AWB 12/903 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A. van der Ham, in aanwezigheid van mr. S.D.M. Michael, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 augustus 2013.
w.g. M.A. van der Ham w.g. S.D.M. Michael